Communicatieve en spraak-taalontwikkeling bij kinderen met autisme
Kinderen met autisme (ASS) hebben van jongs af aan veel minder behoefte om met anderen te communiceren. Dit zorgt voor problemen in de communicatieve en spraak-taalontwikkeling van het kind. De problemen zijn verschillend: van niet spreken tot ouwelijk, pedant taalgebruik. De spraak-taalontwikkeling wordt gestimuleerd door contact en communicatie. Het is daarom belangrijk dat het kind hier zo vroeg mogelijk geïnteresseerd in raakt. Interventie kan daarbij helpen.
Normale communicatieve en spraak-taalontwikkeling
Communicatie is er eigenlijk al vanaf het prille begin. Het ontwikkelt zich in het begin vooral binnen de relatie met de ouders of verzorgers. De ouders praten tegen de baby en verwoorden wat de baby denkt en voelt. Bijvoorbeeld honger. Op deze manier leert de baby grip krijgen op wat hij voelt en dat zijn gedrag (huilen) een reactie geeft bij de ouder. Naast de communicatie om behoeftes aan te geven, zullen kinderen ook communicatie gebruiken om hun interesses te delen. Dit wordt ook wel ‘joint attention’ genoemd.
De spraak-taalontwikkeling verloopt bij elk kind volgens min of meer vaste stappen, al zijn de onderlinge verschillen groot.
- Taalontwikkeling bij baby’s van 0-12 maanden
De baby communiceert door lichaamstaal, oogcontact en lachen. Een baby wordt geboren met het vermogen om stemgeluid te herkennen. Ouders stimuleren deze communicatie in het contact met hun kind tijdens alledaagse handelingen.
- Taalontwikkeling bij kinderen van 1-2 jaar
Het kind is actief bezig met communiceren: het brabbelt en praat, maar gebruikt ook gebaren en lichaamstaal, zoals zwaaien, wijzen en mimiek. Het begint ook te communiceren door losse woordjes te gebruiken.
- Taalontwikkeling bij kinderen van 2-3 jaar
Het kind gebruikt taal om te communiceren en te leren over de echte wereld. Het kan eenvoudige opdrachten uitvoeren, gebruikt taal tijdens het spelen en houdt ervan om te luisteren naar verhalen. Een 3-jarige kan ook een gesprekje voeren. Het kind noemt zichzelf ‘ik’ en maakt zinnen van drie tot vier woorden. Het gebruikt taal niet alleen om dingen te benoemen, maar ook om ideeën en gevoelens te beschrijven.
- Taalontwikkeling bij kinderen van 3-4 jaar
Het kind communiceert steeds gemakkelijker. Het leert om toestemming te vragen, te plagen en over anderen te praten. Het gaat andere kinderen aanspreken, wil samen met hen spelen en gebruikt taal om te onderhandelen hoe een spel gespeeld kan worden. Het kind is nu ook verstaanbaar voor onbekende mensen. Op 4-jarige leeftijd kan het kind vertellen over ervaringen in korte verhaaltjes die steeds meer een logische opbouw hebben.
Communicatieve en spraak-taalproblemen bij autisme
Kinderen met autisme (ASS) hebben van jongs af aan veel minder behoefte om met anderen te communiceren. Het kan ook zijn dat het kind wel veel communiceert met anderen, maar vooral zijn/haar eigen verhaal vertelt. Hierdoor kunnen verschillende problemen ontstaan op het gebied van communicatieve en spraak-taalontwikkeling. Enkele veel voorkomende problemen zijn:
- Moeite om de gecommuniceerde boodschap in de context te begrijpen. Het kind neemt de taal letterlijk en mist daardoor nuances of grapjes die gemaakt worden. Ook geven kinderen met autisme woorden maar één betekenis. Bijvoorbeeld: neus is een lichaamsdeel en geen punt van een schoen!
- Moeite hebben met het maken van geluiden om te praten, te hard of juist te zacht of onverstaanbaar te praten. Ongeveer één op de drie personen met autisme heeft hier moeite mee.
- Niet spreken. Dit betreft een klein percentage van kinderen met autisme en hangt veelal samen met een verstandelijke beperking.
- Vertraging in de spraak-taalontwikkeling. De spraak-taalontwikkeling komt vaak vertraagd op gang. Soms lijkt deze ontwikkeling in het begin volgens verwachting te verlopen. Deze kinderen spreken hun eerste woordjes niet lang na hun eerste verjaardag. Maar de stap naar zinnen met 2 woorden wordt niet of vertraagd gezet. Ook komt het vaker voor dat kinderen taalvaardigheden verliezen.
- Juist al snel heel goed spreken. Deze kinderen worden ook wel ‘professortjes in de dop’ genoemd. Hun taalgebruik is vaak monotoon en doet staccato-achtig aan.
- Bijzondere taalontwikkeling. Bijvoorbeeld:
- Veel kinderen met autisme papegaaien (het letterlijk nazeggen van wat wordt gehoord).
- Sommige kinderen zeggen direct woorden na zonder dat dit een communicatieve functie heeft (echolalie).
- Sommige kinderen herhalen letterlijk teksten die ze gehoord hebben (uitgestelde echolalie).
- Ook opvallend is de eigen woordjes die kinderen met autisme soms blijven gebruiken.
- Moeite met het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden. Deze kinderen met autisme noemen zichzelf vaak bij naam en komen laat tot het woord ‘ik’. Dit hangt samen met de problemen in het zich kunnen verplaatsen in een ander ’Ik‘ kan in een ander perspectief ook ‘jij’ of ‘wij’ zijn.
Bij alle sprekende kinderen met autisme zien we een verschil tussen het taalbegrip (semantiek) en de taalproductie (pragmatiek). Het taalbegrip (het begrijpen van wat wordt gezegd) ligt lager dan de taalproductie (dat wat het kind zelf zegt). Het kost hen in sociale situaties veel moeite om te begrijpen wat ze aan taal horen. Dat leidt vaak tot misverstanden en vraagt veel van de directe omgeving.
Behandeling om de communicatieve en spraak-taalontwikeling te stimuleren
Voor de ontwikkeling van de spraak-taal is het belangrijk dat het kind zo vroeg mogelijk gestimuleerd wordt om geïnteresseerd te raken in contact en communicatie. Voorwaarden hiervoor zijn dat de ander:
- in beeld komt bij het kind;
- aansluit bij de interesses van het kind;
- het tempo afstemt op het kind.
Zinnen komen woord voor woord binnen bij het kind: het heeft dus tijd nodig om die woorden samen te voegen tot een betekenisvol geheel. Bij het aanbieden van te veel woorden kan het kind bij een los woord blijven ‘hangen’. De betekenis van de zin kan volledig aan hem/haar voorbij gaan.
Tips om de communicatieve en spraak-taalontwikkeling te bevorderen zijn:
- Blijf praten. Doe dit in korte zinnen en gebruik kernwoorden.
- Gebruik vooral woorden die functioneel zijn in de dagelijkse communicatie.
- Leer woorden in de daarbij horende context. Bijvoorbeeld namen van voedsel leer je het kind aan tafel tijdens het eten.
- Pas het niveau aan. Uitgangspunt hierbij is één woord meer in een zin te gebruiken dan het kind al spreekt.
- Pas toon en gezichtsuitdrukking aan bij de boodschap die je wilt overbrengen.
- Check altijd of het kind het heeft begrepen.